e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweeslachtige jonge kip kween: kweŋ (Nederweert), kwin (Nederweert) Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.] I-12
tweetakrijn tweetakrijn: tweetakrijn (Nederweert), tweetaktrijn: tweetaktrijn (Nederweert) Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b] II-3
twijg, jonge tak snade: dunne buigzame tak  snaoj (Nederweert), wis: wis (Nederweert) tak, twijg || twijgje III-4-3
ui, ajuin undj: oeëntj (Nederweert), óóṇṭj (Nederweert) Hoe noemt u: de ui (allium cepa - fam. liliaceae) [N 71 (1975)] || ui I-7
uienpannenkoek ajuinenkoek: Syst. WBD  oonjekook (Nederweert) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uier oer, ouwer: ūr (Nederweert), ouwer: ur (Nederweert), ūr (Nederweert), ūu̯ǝr (Nederweert), uier: øi̯ǝr (Nederweert) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11, I-9
uieren zucht: zøxt (Nederweert) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier kwartier: kwartēr (Nederweert) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil uil: uul (Nederweert, ... ) uil [SGV (1914)] III-4-1
uitbrander uitschieting: oetschiêting (Nederweert) uitbrander III-1-4