18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
klarke (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24147 |
fluiter |
grijsje:
grieske (L288p Nederweert),
wijntempertje:
wientemperke (L288p Nederweert)
|
fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwiǝl (L288p Nederweert),
velours:
flūr (L288p Nederweert)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmɛ̄r (L288p Nederweert)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
20143 |
fopspeen |
frot?:
frut (L288p Nederweert)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
20047 |
forsythia |
chinees-klokje:
chinees klökske (L288p Nederweert)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
33528 |
framboos |
flamboos:
flamboeës (L288p Nederweert),
framboos:
framboeës (L288p Nederweert),
framboeëze (mv.) (L288p Nederweert),
fràmbōēs (L288p Nederweert)
|
framboos || Hoe noemt u de framboos in het algemeen (uitspraak) [N 72 (1975)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L288p Nederweert),
frānjǝl (L288p Nederweert)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24148 |
frater |
noorse kneuter:
#NAME?
noorse kneuter (L288p Nederweert),
steenknuiter:
steinknuiter(?) (L288p Nederweert),
steînknuuëter (L288p Nederweert)
|
frater || sijs: frater (13,5 bruin, maar zonder rood en zwart van barmsijs [009]; zeldzaam op trek; meest nog in het westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21029 |
frikandel |
frikadel:
frikkedel (L288p Nederweert)
|
frikandel
III-2-3
|