17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L288p Nederweert)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L288p Nederweert)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L288p Nederweert)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewuuëndje (L288p Nederweert)
|
gewoonte
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewerf (L288p Nederweert),
gewricht:
gevricht (L288p Nederweert),
gevricht(e) (L288p Nederweert)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (L288p Nederweert),
gebik:
gebik (L288p Nederweert),
gevreet:
gevréét (L288p Nederweert)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
geschier:
geschieër (L288p Nederweert),
huishouden:
hoëshaoje (L288p Nederweert)
|
huishouden, gezin, familiebestaan || vrouw en kinderen
III-2-2
|
20163 |
gezusters |
gezusters:
gezösters (L288p Nederweert)
|
zussen
III-2-2
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwāt (L288p Nederweert)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
bult:
böltj (L288p Nederweert)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|