e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieter gieter: geeter (Nederweert) gieter [SGV (1914)] III-2-1
gist gist: gęs (Nederweert) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glad, glijdend glad: glaad (Nederweert) glad [SGV (1914)] III-4-4
gladiool twaalf apostelen: mv.  twelf apostele (Nederweert) Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, III-2-1
glasgordijn glasgordijn: glās˃gərdīn (Nederweert) vitrage, glasgordijn III-2-1
glijden sleuren: sleuren (Nederweert) glijden [SGV (1914)] III-1-2
gloeien gloeien: gløi̯ə (Nederweert) gloeien III-2-1
gluiperd valserik: valserik (Nederweert) gluiper [SGV (1914)] III-1-4
goed uit de weg kunnend rap: rap (Nederweert), vierkantig: vērkɛntjex (Nederweert) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes droes: drus (Nederweert) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9