e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolder kolder: koldǝr (Neer) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
komen komen: kōmə (Neer) komen [RND] III-1-2
komen kijken naar de slacht op visite komen: op fesiet kome (Neer) Het gebruik om te komen kijken naar de slacht. [N 88 (1982)] III-3-2
komijnekaas komijnekaas: Syst. WBD  kemīēnekĭĕs (Neer) Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
komisch komisch: komisch (Neer), varkensachtig: verkesegtig (Neer), vettig: vēttig (Neer) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
konijnenhol pijp: ideosyncr.  píep (Neer) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
konijnenjong jong konijn: joŋ knīn (Neer) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning drijfwerk: drīfwęrǝk (Neer), koning: koe.niŋ (Neer) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND] I-11, III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand stuk: stjuk (Neer) Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)] III-3-2
koningin moer: mūr (Neer) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6