e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druilerig en koud weer koud en schuiverachtig: kaad en sjuuverechtig (Neer), mottig (weer): mottig wèèr (Neer), nat (weer): naat (Neer), waterkoud (weer): (Rhône).  waaterkaod (Neer) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] III-4-4
druk praten te zeil gaan: te zeil gaon (Neer), torneren: WNT: tornieren, torneeren. Mnl. tornieren, mnd. torneren, mhd. hd. turnieren. Van ofr. tourn(o)ier. 2. (gewest.) - a) Razen, tieren. Steeds verbonden met vloeken.; - b) zwetsen, grootspreken.  torneere (Neer) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drukke (Neer) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken omstand maken: omstjeng make (Neer) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe bohei (rh.): ps. invuller twijfelt over het antwoord!  behèj ? (Neer) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druktemaker druktemaker: druktemaeker (Neer) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
druphoning lekhoning: lekhoning (Neer) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
druppel drup: dröp (Neer), druppel: dröppel (Neer) een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwaard: dǫbǝl [gezwaard] (Neer) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele toegangspoort van een gesloten erf invaart: envārt (Neer) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6