e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
allerzielen allerzielen: allerziele (Neer), allerzielendag: allerzeelendaag (Neer) Allerzielen. [N 06 (1960)] III-3-3
alles kwijt keps: keps (Neer) Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] III-3-2
altaar altaar (<lat.): altaor (Neer), ouder voor altaor  eltjer (Neer) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
altaarretabel drieluik: drieloek (Neer) Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)] III-3-3
ambrosiuskorf ambrosius: ambrosius (Neer) Korf die een afbeelding is van bisschop Ambrosius, de patroon van de imkers. De korf wordt op deze wijze vervaardigd, meer als eerbetoon aan de H. Ambrosius of als curiositeit dan als een vorm die maatgevend of modern is. Hij dient om de zegen van de patroon van de imkers af te roepen. [N 63, 3f] II-6
andere eggen beitel[eg]: bęi̯tǝl[eg] (Neer) Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.] I-2
angel angel: angel (Neer) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: ideosyncr.  angel (Neer) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angelustorentje torentje: taorke (Neer) Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
angst angst: angst (Neer), schijt: sjiet (Neer), schrik: sjrik (Neer) het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4