18037 |
indigestie (hebben) |
hardlijvig (zijn):
haardlievig (L294p Neer, ...
L294p Neer),
slechte afgang:
sjlechte aafgank (L294p Neer, ...
L294p Neer),
vastzitten:
het zitj vast (L294p Neer, ...
L294p Neer),
wéréj zitte vast (L294p Neer, ...
L294p Neer),
verstopping:
verstjopping (L294p Neer, ...
L294p Neer)
|
Constipatie: verstopping, hardlijvigheid (beslotenheid, constipatie, obsteeg afgaan). [N 84 (1981)] || Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
informeren:
informere (L294p Neer),
nagaan:
naogaon (L294p Neer),
navragen:
naovraoge (L294p Neer)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17982 |
ingebeelde ziekte |
met inbeelding geplaagd:
mit inbeelding geplaogdj (L294p Neer)
|
Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28476 |
ingelegd |
belegd:
belegd (L294p Neer)
|
Gezegd van een moerdop of van een cel, wanneer er door de koningin een eitje in is gelegd. [N 63, 22a; N 63, 21a; N 63, 18; Ge 37, 69]
II-6
|
18849 |
ingetogen |
bedaard:
bedaardj (L294p Neer),
modest:
medes (L294p Neer),
modest (L294p Neer),
stil:
stjil (L294p Neer)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
dérm (L294p Neer)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
28635 |
ingewinterd volk |
opzetter:
opzetter (L294p Neer)
|
Volk dat men op stal zet voor de winterperiode vanaf november tot begin maart. [N 63, 107b; N 63, 107a; monogr.]
II-6
|
33017 |
ingezaaid land |
gezaaid:
gǝzɛi̯t (L294p Neer),
het is erin:
ǝt˱ es ˲dren (L294p Neer)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
klotsen:
(klotsen)
kloetse (L294p Neer)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19271 |
ingrijpen |
ingrijpen:
ingriepe (L294p Neer),
tussenbeide komen:
tusse bei koome (L294p Neer)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|