19791 |
kaars |
kaars:
kēͅrs (L294p Neer)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kersebak (L294p Neer)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
printje (L294p Neer)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (L294p Neer)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
24833 |
kaasjeskruid |
broodjes:
brêûdjes (L294p Neer),
brø̄ǝtjǝs (L294p Neer)
|
kaasjeskruid, groot || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
22622 |
kaatsen |
kaatsen:
ka:tsə (L294p Neer)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
kaatsen:
kaatse (L294p Neer)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
kǝdāvǝr (L294p Neer),
kreng:
ideosyncr.
kreng (L294p Neer)
|
Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (L294p Neer)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|