e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muis van de hand muis: moes (Neer) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1
muntgeld kleingeld: klei geldj (Neer), klinkend geld: klinkendj geldj (Neer) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
muts: algemeen muts: møts (Neer) pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt schansenberm: schansenberm (Neer) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] I-7
muziekinstrument instrument: instrement (Neer), muziekje: meziekske (Neer) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] III-3-2
muzikant muzikant: muzikant (Neer) Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] III-3-2
naaf aaf: āf (Neer), naaf: nāf (Neer) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: bø̜s (Neer), busgat: bø̜s˲gāt (Neer) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naafprofiel lijst: līst (Neer) De holle en bolle groeven die met behulp van draaibeitels en -gutsen op de naaf worden aangebracht. [N G, 43a] II-12
naafspaakpen naafpin: nāfpen (Neer) Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b] II-12