id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21809 | overleg | beraad: beraod (Neer), overleg: euverlek (Neer) | de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1 |
21808 | overleggen | overleggen: euverlikke (Neer), (è). euverlikke (Neer) | anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1 |
18847 | overmoedig gedrag | waaghalzerij: waoghalzerie (Neer) | overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4 |
33051 | overmouwen | morsmouwen: mǫrsmuu̯ǝ (Neer) | De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |
33560 | overrijp, beurs | maas: eigen spellingsysteem maos maos (Neer), melig: eigen spellingsysteem maelig (Neer), murg: eigen spellingsysteem murg (Neer) | Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7 |
25065 | overschot, restant | klatsje: kletske (Neer), rest: rest (Neer) | een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4 |
32213 | overval | over: ø̜̄vǝr (Neer) | De schuine stand van de spaken ten opzichte van de naaf, die mede de sterkte van het wiel bepaalt. Zie ook afb. 188. [N G, 21c] II-12 |
18892 | overwegen | nadenken: naodinke (Neer), prakkiseren: prakkezeere (Neer) | goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
28618 | overzetten | omzetten: omzetten (Neer) | Het omzetten van twee volken om twee gelijkwaardige volken te krijgen. Het is een ander middel dan omjagen. De volken worden zonder dat ze gejaagd worden, van plaats verwisseld. De bijen uit de sterke korf vliegen bij hun terugkeer naar de zwakke en maken deze sterk. [N 63, 93c; monogr.] II-6 |
24340 | paaien | kuitschieten: ideosyncr. kŭŭt sjeete (Neer) | Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)] III-4-2 |