18544 |
pofbroek |
pofboks:
pófbóks (L294p Neer)
|
plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
op de pof kopen:
oppe pof kôôpe (L294p Neer),
poffen:
poffe (L294p Neer)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20762 |
poffertje |
poffertje:
Syst. WBD
poffertje (L294p Neer)
|
Poffertje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18420 |
pofmouw |
pofmouwtje:
pofmuuke (L294p Neer)
|
pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18052 |
pokdalig |
de pokken hebben:
de pokke hubbe gehadj (L294p Neer),
gepokt:
gepoktj (L294p Neer)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (L294p Neer)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
21536 |
ponder |
ponder:
wegen
punjer (L294p Neer)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34019 |
poot omhoog |
poot-op:
pūǝt˱ ǫp (L294p Neer)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
pootaardappelen:
pǭt[aardappelen] (L294p Neer),
poter:
pø̄i̯tǝr (L294p Neer)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
door poeltjes lopen:
door peulkes loupe (L294p Neer),
pootjebaden:
pèùtje baaje (L294p Neer)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|