18058 |
rochelen |
rochelen:
róchele (L294p Neer)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemeren:
eigen fon. aanduidingen De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemere (L294p Neer),
miemerten:
eigen fon. aanduidingen De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemerte (L294p Neer)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
24405 |
rode bosmier |
stekkendrager:
stekkedraeger (L294p Neer)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33257 |
rode klaver |
tamme klee:
tamǝ [klee] (L294p Neer)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roâ koal (L294p Neer),
rood moes:
rôâdmoos (L294p Neer)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roo (L294p Neer)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
pulle, pulle:
pølǝ, pølǝ (L294p Neer)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
pulletje:
pølǝtjǝ (L294p Neer)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
kip, kip:
kīp, kīp (L294p Neer),
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L294p Neer),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L294p Neer)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
kuus:
kūs (L294p Neer)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|