24326 |
runderhorzel, horzel |
runderhorzel:
runjerhoorsel (L294p Neer)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
rode worm:
rooiworem (L294p Neer)
|
larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
Syst. WBD
rinsjlèpkes (L294p Neer),
rindslappen:
Syst. WBD
rindjslappe (L294p Neer)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
versvleessoep:
Syst. WBD
vorsvleissoep (L294p Neer)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
koolrups:
kôûlroeps (L294p Neer),
rups:
roeps (L294p Neer)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
schaften:
sjafte (L294p Neer),
ungeren:
(agr.)
unjere (L294p Neer)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28553 |
rustperiode in de winter |
winterslaap:
winterslaap (L294p Neer)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
18119 |
ruw |
schraap:
sjraap (L294p Neer)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roewa (L294p Neer)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28655 |
ruwe honing |
uitbraak:
uitbraak (L294p Neer)
|
Raat, broed, stuifmeel en honing vormen tezamen ruwe honing. Deze wordt wel eens als voer voor de bijen gebruikt. [N 63, 115d]
II-6
|