19339 |
speels |
ondeugend:
ondoengendj (L294p Neer)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L294p Neer)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
Syst. WBD
spekkook (L294p Neer),
spekpannenkoek:
Syst. WBD
spèkpannekook (L294p Neer)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22327 |
spelletje |
partij:
pertie (L294p Neer),
potje:
pøͅtjə (L294p Neer)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
špinǝ (L294p Neer),
van de borst af:
van de borst aaf (L294p Neer)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
I-9, III-2-2
|
17719 |
sperma |
natuur:
- (verlaore laote gaon).
de neteur (L294p Neer)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20535 |
spetteren |
kissen in de pan:
ut kistj inne pan (L294p Neer)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
speurbijen:
(enk)
špø̄rbi (L294p Neer)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L294p Neer)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
17569 |
spier |
spier:
spier (L294p Neer)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|