28455 |
blanke raat |
nieuw werk:
nieuw werk (L294p Neer)
|
De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f]
II-6
|
34405 |
blaten |
bleren:
blē̜rǝ (L294p Neer)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
marmel:
marmel (L294p Neer)
|
bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwschimmel:
blau̯šømǝl (L294p Neer)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
17691 |
blazen |
spoezen:
ideosyncr.
spoeze (L294p Neer)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17987 |
bleek, flets zien |
pips uitzien:
pips oetzeen (L294p Neer),
vazel uitzien:
vaazel oetzeen (L294p Neer)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven plakken:
blieve plekke (L294p Neer),
hungelen:
hungele (L294p Neer)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L294p Neer),
wachten:
wachte (L294p Neer)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstɛnj (L294p Neer)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
18109 |
blikaars |
zweer aan het weer:
eine zwâêr aan ut waer (L294p Neer)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|