22432 |
feesten |
feesten:
faiste (L294p Neer)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (L294p Neer)
|
Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
28452 |
fijn broed |
fijn broed:
fijn broed (L294p Neer),
fijn werk:
fijn werk (L294p Neer)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīn (L294p Neer)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L294p Neer)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
haasje:
niet haeske, hêske,haas
haiske (L294p Neer),
van de lende:
(lip)
vanne linje (L294p Neer)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24146 |
fladderen |
flakeren:
flaakere (L294p Neer)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L294p Neer)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21805 |
flemen |
femelachtig (bn.):
feemelegtig (L294p Neer)
|
vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20525 |
flensje |
koekje:
keukske (L294p Neer)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|