33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (L294p Neer)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
komen kijken:
koome kieke (L294p Neer)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
stjaamele (L294p Neer)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gewoonte:
gewoente (L294p Neer)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedinke (L294p Neer)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
korte dikke, een -:
eine kórte dieke (L294p Neer)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
geduwd:
gǝdȳi̯t (L294p Neer)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19256 |
gedupeerd |
geleverd:
det hubbe ze (mich, heen, heur) geleeverdj (L294p Neer)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
braaf:
braaf (L294p Neer),
gemakkelijk:
gemaekelik (L294p Neer),
zacht:
zaachte (L294p Neer)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
jantik:
jentek (L294p Neer)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)]
III-4-1
|