id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20388 | getuige zijn | getuige zijn: getuuge zeen (Neer) | getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] III-2-2 |
17790 | gevoelig (zijn) | gewaarworden: gewaarweure (Neer) | Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] III-1-1 |
17740 | gevoelloos (zijn) | doods: doeuts (?) (Neer) | Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] III-1-1 |
19381 | gewelf | gewelf: gəwøͅlf (Neer) | Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19264 | gewillig | gaarne: gaer (Neer), gewillig: gewillig (Neer) | graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)] III-1-4 |
33265 | gewone spurrie | spurrie: speǝr (Neer), spørx (Neer), spø̜rx (Neer) | Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5 |
17564 | gewricht | gewricht: gevricht (Neer) | gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1 |
20221 | gezelschap | compagnie (fr.): kompenie (Neer) | de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1 |
17588 | gezicht | gezicht: gezicht (Neer), wezen: waeze (Neer) | Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] III-1-1 |
17589 | gezicht (spotnamen) | facie (<lat.): faasie (Neer), gevreet: gevrèèt (Neer), snuit: snōēt (Neer) | Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1 |