26493 |
steenkuip |
kuip:
kūp (Q019a Neerbeek)
|
De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
sjteinuul (Q019a Neerbeek)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20323 |
sterven |
sterven:
sjterve (Q019a Neerbeek)
|
sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
dwarsstekken:
dwarsštękǝn (Q019a Neerbeek)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
stijp:
štip (Q019a Neerbeek)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelek (Q019a Neerbeek),
stiekem:
sjtikkem (Q019a Neerbeek)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtief (Q019a Neerbeek)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koarsjteul (Q019a Neerbeek)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
stola (Q019a Neerbeek)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
stolp (Q019a Neerbeek)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|