20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
doadsprèntje (Q019a Neerbeek)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23980 |
biecht |
biecht:
bich (Q019a Neerbeek)
|
De biecht [biech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
zich bichte (Q019a Neerbeek)
|
Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
bichtsjtool (Q019a Neerbeek)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
bichvader (Q019a Neerbeek)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20640 |
bierpap |
bierslemp:
Syst. WBD
beerslemp (Q019a Neerbeek)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
Syst. WBD
beersòp (Q019a Neerbeek)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33252 |
bietenkapmes |
krotenmes:
kroi̯tǝmęts (Q019a Neerbeek)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kø̜p (Q019a Neerbeek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmolen:
krø̜i̯tǝmø̄lǝ (Q019a Neerbeek)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|