e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Neerbeek) reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] III-4-1
blinde vink blinde vink: Syst. WBD  blènj vènke (Neerbeek, ... ) Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)] || Opgerolde, met gehakt gevulde kalfsborst (kalfsboog, boog?) [N 16 (1962)] III-2-3
bloed bloed: blood (Neerbeek) bloed [N 10 (1961)] III-1-1
bloedworst bloedworst: Syst. WBD  bloodwoosj (Neerbeek) Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
bloem bloem: blōm (Neerbeek), Syst. WBD  bloom (Neerbeek) Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)] II-1, III-2-3
bodem bodem: bǭm (Neerbeek) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boerenkool groen moes: Syst. WBD  greunmoos (Neerbeek) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenkoolstamppot groen moes: Syst. WBD  greunmoos (Neerbeek) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai vla: Syst. WBD  vlaa (Neerbeek) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwarbel: zjwarbel (Neerbeek) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] III-4-1