20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelef (Q019a Neerbeek)
|
de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
péns (Q019a Neerbeek)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18139 |
buil op het hoofd |
knop:
knôp op de kop (Q019a Neerbeek),
pokkel:
pôkkel (Q019a Neerbeek)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
26624 |
builmolen |
builkast:
by.lkas (Q019a Neerbeek)
|
Werktuig waarmee de molenaar in het groot de verschillende soorten van bloem en zemelen uit het meel scheidt. De builmolen bestaat uit een veelhoekige, vaak vier tot vijf meter lange, draaiende trommel waar een fijne zijden doek, de buildoek, rond is gespannen. Het meel wordt in de ronddraaiende trommel met behulp van een lange spiraal verplaatst. Vooraan in de trommel is de buildoek zeer fijn; meer naar achter toe wordt hij telkens steeds grover. Zo worden met behulp van de buil achtereenvolgens kriel, kort(meel) en zemelen afgescheiden. Enkele molenaars gebruiken in plaats van een buildoek verschillende zeven, van zeer fijn tot zeer grof. De woordtypen meelzeef, meelzift, zeef en zift zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers aangaven dat het hier specifiek een molen, dus geen handzeef, betrof. De builkast uit Q 19a bestond uit een draaiende trommel met een lengte van ca 2 meter en een doorsnee van 60 à 70 cm, die was bespannen met drie soorten doek: a) zeer fijn, voor wittebrood (weg: wɛk); b) minder fijn, voor grof brood (grove weg: grōvǝ wɛk) en c) grof, voor veevoer (veevoer: viǝvōr). Voor de niet-fonetisch gedocumenteerde vormen van -ømolenŋ respectievelijk ømolenŋ zie men het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; Vds 242; Jan 238; Coe 216; Grof 241; N 14, 136; N D, 33 add.]
II-3
|
24135 |
buizerd |
buizerd:
būūzerd (Q019a Neerbeek)
|
buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarieberg:
calvarieberg (Q019a Neerbeek)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23886 |
catechismus |
christenleer:
kristelièjr (Q019a Neerbeek)
|
De katechismus, de christelijke leer, de kristenleer, de kinderleer [de kienderlieër, kristelier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23887 |
catechismusboekje |
catechismus:
kattegismus (Q019a Neerbeek)
|
Het boekje [kategèssemes, kategèsm, katejismes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23889 |
catechismusles |
catechismusles:
kattegismusles (Q019a Neerbeek)
|
Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (Q019a Neerbeek)
|
Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|