| 34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
van (het) tweede kalf:
van ǝt twɛdǝ [kalf] (Q019a Neerbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
| 20750 |
koekje |
knapkoekje:
Syst. WBD Gesneden uit grote knapkook: ruitvormig tot vierkant.
knapkeukskes (Q019a Neerbeek),
koffiekoekje:
Syst. WBD Rond.
koffiekeukskes (Q019a Neerbeek)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
schaarling:
Syst. WBD
sjarling (Q019a Neerbeek)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q019a Neerbeek)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24189 |
kokmeeuw |
kopmeeuw:
kopmiĕf (Q019a Neerbeek)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24192 |
koolmees, mees |
bijmees:
biemeisj (Q019a Neerbeek)
|
koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 33233 |
koolraap (ondergronds) |
koolraab:
(mv)
kolrābǝ (Q019a Neerbeek)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
| 20668 |
koolrabisoep |
reubensoep:
Syst. WBD
reubesòp (Q019a Neerbeek)
|
Rapensoep (reubesop) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 23541 |
koorhemd |
rokkelen:
rökkele (Q019a Neerbeek)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23540 |
koorkap |
koorkap:
koarkap (Q019a Neerbeek)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|