24880 |
kweek |
kweek:
kwēk (Q019a Neerbeek),
puimen:
pø̜i̯mǝ (Q019a Neerbeek)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (Q019a Neerbeek)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwezelechtig (Q019a Neerbeek)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23580 |
kyrie eleison |
kyrie:
kyrie (Q019a Neerbeek)
|
Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33650 |
laagte in een akker |
kuil:
kul (Q019a Neerbeek)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
St. Jansevangelie (Q019a Neerbeek)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
laatste mis:
lèste mès (Q019a Neerbeek)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
lètste aordeil (Q019a Neerbeek)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitsmeelpap:
Syst. WBD
bookesméélpap (Q019a Neerbeek)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q019a Neerbeek)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|