e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ooglid ooglid: ougleed (Neerbeek), plimp: i.e. de oogharen v.h. ooglid.  plumpen (Neerbeek) oog: ooglid [N 10a (1961)] III-1-1
oogststapel in de schuur berm: bɛrǝm (Neerbeek) De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.] I-6
ooievaar ooievaar: oievaar (Neerbeek), steltloper: stjelteluiper (Neerbeek), steltvogel: stjeltvogel (Neerbeek) ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)] III-4-1
op bedevaart gaan bedevaart gaan: bèèvaart gaon (Neerbeek), In Krawinkel: "béévig gaon".  beevent gaon (Neerbeek) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] III-3-3
op de schouder nemen, dragen krommejak dragen: kraomejak draagen (Neerbeek) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de schouder zitten op de krommejak zitten: op de kroamejak zitten (Neerbeek) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op z`n tiénne loupe (Neerbeek) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een hoop gooien op een hoop schudden: ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (Neerbeek) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: op retraït gaon (Neerbeek) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
opening in een galmgat schallok: sjallaok (Neerbeek) Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)] III-3-3