e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pasteitje pasteitje: Syst. WBD  pasteitje (Neerbeek) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastoor pastoor (<lat.): pestoar (Neerbeek) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] III-3-3
pastorie pastorie: pastorie (Neerbeek) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3
patates frites friet: Syst. WBD  frit (Neerbeek), patat friet: Syst. WBD  petatfrit (Neerbeek) Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Neerbeek) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): pater (Neerbeek) Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)] III-3-3
patriarch aartsvader: aartsvader (Neerbeek) Een aartsvader, patriarch, patriark. [N 96D (1989)] III-3-3
patrijs patrijs: petries (Neerbeek), veldhoen: veldhoen (Neerbeek) patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
patroonheilige, kerkpatroon patroonheilige: petroanheilige (Neerbeek) Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
paus paus: paus (Neerbeek) De paus van Rome [poûs]. [N 96D (1989)] III-3-3