e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
quatertemperdag quatertemperdag: kwatertemperdaag (Neerbeek) De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)] III-3-3
raadsel(tje) raadsel(tje): e raodsel (Neerbeek), e rèùtselke (Neerbeek) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raden raden: raohe (Neerbeek) raden [N 07 (1961)] III-3-2
rammelkar ratelkar: rātǝlkar (Neerbeek) Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13
rapen rapen: rāpǝ (Neerbeek) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
ratel van witte donderdag klepper: kleppere (Neerbeek) De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)] III-3-3
recht vooruitstoten met de armen stoten: stwaote (Neerbeek) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte, vormeloze benen stokken: stekken (Neerbeek) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechtstaande oren lapsoren: lapsjòòre (Neerbeek) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rector overste: övesjte (Neerbeek) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3