e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spade, spitschop schup: šęp (Neerglabbeek) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
speculaas speculatie: Zowel als soortnaam als één exemplaar  spikkelasie (Neerglabbeek), speculatiekoek: spikkelasiekook (Neerglabbeek), speculatiemannetje: spikkelasiemenneke (Neerglabbeek) speculaas || speculaaskoek || speculaasmannetje III-2-3
speen van de koe deem: diǝm (Neerglabbeek), dɛ̄m (Neerglabbeek) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spek (Neerglabbeek), spɛk (Neerglabbeek, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  spək (Neerglabbeek) spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] || varkensvlees III-2-3
speldenkussen speldenkussen: spɛlǝkøsǝ (Neerglabbeek) Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr] II-7
spenen spenen: spīǝnǝ (Neerglabbeek) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
sperziebonen sokkerboontjes: sòkkerbiênkes (Neerglabbeek) prinsesseboontjes I-7
spiegel spiegel: Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)  spegel (Neerglabbeek) spiegel III-2-1
spijker, nagel nagel: nāgǝl (Neerglabbeek  [(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]  ) In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.] II-12
spijkeren nagelen: nāgǝlǝ (Neerglabbeek), nīǝgǝlǝ (Neerglabbeek  [(vero)]  ) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12