e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eggen vóór het zaaien voor[eggen]: vē̜r[eggen] (Neerglabbeek) Ten aanzien van het eggen van een akker voordat deze wordt ingezaaid, doen zich de volgende mogelijkheden voor. Een pas geploegde akker hoeft men, als het een lichte grondsoort betreft, meestal alleen nog maar met de eg te bewerken om het reliëf van de ploegsneden te breken en de aardkluiten te verkruimelen. De akker is dan gereed om te worden ingezaaid. Pas geploegde zwaardere grond wordt, nadat men met de eg de voren gebroken heeft, vaak met de landrol bewerkt en vervolgens opnieuw geëgd. Als een akker geruime tijd vóór het zaaien (eventueel vóór de winter) is geploegd, dient men hem eerst met de eg (of met de cultivator) te bewerken, om de aangezakte en door de regen dichtgeslagen grond weer open te trekken en luchtig te maken. Zo nodig rolt men deze akker, om hem vervolgens zaaiklaar te eggen. Van de onderstaande termen hebben de meeste het land, de akker of het stuk tot object, ook al werd dat niet steeds opgegeven. Sommige daarvan lijken ook wel absoluut gebruikt te kunnen worden. In de toelichting bij het lemma ''eggen'' is aangegeven, hoe ''eggen'' en ''eggen'' verstaan moeten worden. Voor het (...)-gedeelte van enige varianten aan het einde zie men het volgende lemma.' [JG 1a + 1b; N 11, 80c; N 11A, 172a + b; N P, 15 + 16 add.; div.; monogr.] I-2
eglichter lichtstek: lextstɛk (Neerglabbeek) Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.] I-2
egtanden tanden: tan (Neerglabbeek  [(sg tã.nt)]  ) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
eierkoek eierenkoek: yərəkōk (Neerglabbeek) eierkoek [ZND 34 (1940)] III-2-3
eik eikenboom: y.kəböm (Neerglabbeek), -  eikəböo:m (Neerglabbeek) eik [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: ijkəl (Neerglabbeek), -  eikəls (Neerglabbeek) eikel [ZND 34 (1940)] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
ekster egerst: ègerst (Neerglabbeek) ekster III-4-1
eksteroog egerstenoog: ēͅgərstəøəg (Neerglabbeek) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
elastiek elastiek: ēlǝstek (Neerglabbeek) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elders, ergens anders ergens anders: ərgəs annərs (Neerglabbeek), Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.  örges anders (Neerglabbeek), op een ander: op ein ander (Neerglabbeek), Bep. van plaats; voor personen: einen andere.  op ein ander (Neerglabbeek) elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)] III-4-4