e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hondenhok hondkooi: hòndkuuj (Neerglabbeek), hondskooi: hoͅntskøͅi̯ (Neerglabbeek), hòndskuuj (Neerglabbeek) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
honing honing: hūj.neŋ (Neerglabbeek), hūǝnǝŋ (Neerglabbeek) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pors (Neerglabbeek) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd kop: də oͅrə oͅp zi:nə koͅp (Neerglabbeek) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] III-1-1
hoofdbalken van de eg balken: (sg bau̯.k)  bɛi̯.k (Neerglabbeek) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofddoek kopplag: kǫplax (Neerglabbeek), maalplag: mālplax (Neerglabbeek), vlaar: vlār (Neerglabbeek) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] I-4
hoofdkaas hoofdkaas: heikiês (Neerglabbeek), heͅikīəs (Neerglabbeek), Ook hier staat heid voor hoofd Di-j van Miêve wère waal ins de Heikiêsvrèters geneemd: ze make den heikiês möt de moertelmiêle  heidkiês (Neerglabbeek), preskop: prɛskop (Neerglabbeek) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
hoofdkussen kussen: keͅsə (Neerglabbeek) hoofdkussen [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdpijn koppijn: kopīn (Neerglabbeek), koppien (Neerglabbeek) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdstel vaarhalster: vā.rhɛlstǝr (Neerglabbeek) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10