e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scrotum beugel: bī.gǝl (Neerglabbeek) Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b] I-11
seksen sekken: sɛkǝ (Neerglabbeek) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12
selderij sellerie: seͅlərii̯ (Neerglabbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7
servies servies: Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap  servi-js (Neerglabbeek) servies III-2-1
sikkel zekel: zē.kǝl (Neerglabbeek) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelsien: apəlsīn (Neerglabbeek) sinaasappel [ZND 40 (1942)] III-2-3
singel buikriem: būɛ.krēm (Neerglabbeek), singel: se.ŋǝl (Neerglabbeek) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sint-pieter te rome sint-pieter: sent-pētər (Neerglabbeek) Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)] III-3-3
sjalot sjarlot: šərloͅtə (Neerglabbeek) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sjees sjees: šis (Neerglabbeek) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13