e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoep spek: spek (Neerglabbeek) enigszins sponsachtig en op doorregen spek gelijkend snoepgoed III-2-3
snoeper leknaas: leknaas (Neerglabbeek), leknut: leknût (Neerglabbeek) snoeper III-2-3
snoepgoed slok: Ze kochte zich ein grute tût slòk  slòk (Neerglabbeek) snoep III-2-3
snoepje babbeltje: Oppe merret kocht ze zich e ti-jt-sje babbelsjes  babbelsje (Neerglabbeek), muilentrekker: Mûletrèkkers zeen waal ins hartelik en uich zeen ze good tiêge kalkaanslag op èè gebeet  mûletrèkker (Neerglabbeek) meestal bolvormig suikeren of zuur snoepje || soort zure snoepjes III-2-3
snuiftabak snuif: snûf (Neerglabbeek, ... ) fijngemalen tabak || snuif III-2-3
snuit snuit: laŋ snūt (Neerglabbeek, ... ), snű̄.t (Neerglabbeek) een lange neus [ZND 39 (1942)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
soep sop: In het kuukbook stònge de resepte van versjillige soppe  sop (Neerglabbeek) soep III-2-3
soepterrine soepterrine: een diepe schaal waarin men de soep opdient  soptri-jn (Neerglabbeek) soepterrine III-2-1
sorteren met de hand omrapen: ǫmrāpǝ (Neerglabbeek), triëren: triëren (Neerglabbeek) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
spaak speken: spęi̯.kǝ (Neerglabbeek) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13