32750 |
spade, spitschop |
schup:
šęp (L367p Neerglabbeek)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
Zowel als soortnaam als één exemplaar
spikkelasie (L367p Neerglabbeek),
speculatiekoek:
spikkelasiekook (L367p Neerglabbeek),
speculatiemannetje:
spikkelasiemenneke (L367p Neerglabbeek)
|
speculaas || speculaaskoek || speculaasmannetje
III-2-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
diǝm (L367p Neerglabbeek),
dɛ̄m (L367p Neerglabbeek)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L367p Neerglabbeek),
spɛk (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spək (L367p Neerglabbeek)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] || varkensvlees
III-2-3
|
28884 |
speldenkussen |
speldenkussen:
spɛlǝkøsǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
20165 |
spenen |
spenen:
spīǝnǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
33513 |
sperziebonen |
sokkerboontjes:
sòkkerbiênkes (L367p Neerglabbeek)
|
prinsesseboontjes
I-7
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)
spegel (L367p Neerglabbeek)
|
spiegel
III-2-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (L367p Neerglabbeek
[(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nāgǝlǝ (L367p Neerglabbeek),
nīǝgǝlǝ (L367p Neerglabbeek
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|