20891 |
tabak |
toebak:
Det is mich nog gein pi-jp tûbik wèèrd: het is me niets waard
tûbik (L367p Neerglabbeek),
Det is straffen tûbek: dat is nogal kras
tûbek (L367p Neerglabbeek)
|
tabak
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
rolletje:
rolke (L367p Neerglabbeek),
In grootvaders tijd
rölke (L367p Neerglabbeek),
sjiek:
Fr. chique
sjiek (L367p Neerglabbeek)
|
een propje pruimtabak || prop pruimtabak
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
Wèè binne het joar eine toafelpuut tösse dew bein hèèt, is ofwaal getruidsj, ofwaal wevenèèr Ein gooj toafel: waar goed gegeten wordt Eme(s) ònder de toafel drinke
toafel (L367p Neerglabbeek)
|
tafel
III-2-1
|
19833 |
tafelpoot |
poot:
poot (L367p Neerglabbeek)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (L367p Neerglabbeek
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tantpien (L367p Neerglabbeek),
tantpīn (L367p Neerglabbeek)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
20357 |
tante |
tant:
tant (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek),
tante:
tentə (L367p Neerglabbeek)
|
tante || tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
32620 |
tap van de houten gierton |
kraan:
krān (L367p Neerglabbeek),
stop:
stǫp (L367p Neerglabbeek)
|
De in dit lemma verenigde termen hebben wel alle betrekking op de regelbare uitlaat van de oude houten gierton. Sommige lijken vooral de opening aan te duiden, terwijl de meeste wijzen op het voorwerp en/of het mechaniek waarmee de ton van achteren geopend en gesloten werd. Dat kon een oude (bier)kraan met een doorboorde draaistop zijn, maar ook een stop, pin of prop, die soms met behulp van een hefboom, een wipconstructie of met een stuk touw of ijzerdraad uit de uitlaatopening getrokken werd. Termen die vooral de hefboom e.d. lijken te betreffen, zijn aan het einde van dit lemma bijeengezet. [JG 1a + 1b; N P, 6 add.; N 11A, 53e + f; monogr.]
I-1
|
32980 |
tarwe |
tarwe:
tɛrǝf (L367p Neerglabbeek)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33429 |
tasmuurtje |
muurplaai:
mōrplāi̯ (L367p Neerglabbeek),
muurtje:
mȳrkǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Het muurtje, oorspronkelijk van vlechtwerk maar later veelal van steen of hout, dat de tasruimte van de dorsvloer scheidt. Het is ongeveer een meter hoog, soms wat lager en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een plank of een balk. De benamingen sluiten vaak aan bij de benamingen voor de dorsvloer of de tasruimte. Aan het einde van het lemma zijn de benamingen voor de plank of balk op het muurtje apart opgenomen. Deze worden metonymisch ook vaak gebezigd voor het gehele muurtje. Zie ook afbeelding 14.d bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69d; N 4, 45; JG 1a, 1b en 2c; monogr.]
I-6
|