22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tītvərdrīf (L367p Neerglabbeek)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
temǝrman (L367p Neerglabbeek)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24254 |
tjiftjaf |
ovenmetsertje:
huvemetserke (L367p Neerglabbeek)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
24255 |
tochtig |
rits:
rē̜ts (L367p Neerglabbeek),
tochtig:
tęxtex (L367p Neerglabbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
19663 |
toilet |
achter:
Inins stòng \'r op en zag: \"het is huug ti-jd det ich noa achter goan\
achter (L367p Neerglabbeek),
huisje:
Stinke wi-j einen hi-jskespöt
hi-jske (L367p Neerglabbeek),
schijthuisje:
een ordinairder woord voor w.c. Het heeft te maken met het apart gelegen gebouwtje met een deur waarin een hartvormige opening als verluchtingsmiddel diende
sji-jthi-jske (L367p Neerglabbeek)
|
het w.c. || w.c || w.c.
III-2-1
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
temat (L367p Neerglabbeek),
tomat (L367p Neerglabbeek),
təmatə (L367p Neerglabbeek)
|
[ZND 34 (1940)]tomaat || tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22025 |
tortelduif |
roosduif:
werd gehouden als middel tegen roos
ruusdûf (L367p Neerglabbeek)
|
lachduif
III-4-1
|
19363 |
trage vrouw |
prats:
pratsj (L367p Neerglabbeek)
|
schimpig voor een nogal zwaarlijvig en doorgaans weinig ijverig vrouwmens
III-1-4
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lē̜n (L367p Neerglabbeek)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19755 |
traploper |
loper:
leiper (L367p Neerglabbeek),
luiper (L367p Neerglabbeek),
bijv. in de gang of op de trap
luiper (L367p Neerglabbeek),
Ze hauwe de ruje leiper inne körk gelagd
leiper (L367p Neerglabbeek)
|
lang en smal tapijt || loper || tapijt
III-2-1
|