33061 |
boekweitschoof |
huik:
hű.k (L367p Neerglabbeek)
|
Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.]
I-4
|
21301 |
boer |
boer:
bōr (L367p Neerglabbeek),
bōr (L367p Neerglabbeek)
|
boer [ZND m] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
børdǝrē (L367p Neerglabbeek),
bōrdǝrii̯ (L367p Neerglabbeek)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
borekiêl (L367p Neerglabbeek),
krolkool:
krölkiêl (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek),
synoniem
krolkiêl (L367p Neerglabbeek),
slechte kool:
slechte kiêl (L367p Neerglabbeek)
|
boerenkool || krulkool || krullende kool
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
stalzwalft:
stâlzwaleft (L367p Neerglabbeek),
zwalft:
zwaleft (L367p Neerglabbeek)
|
boerenzwaluw || zwaluw
III-4-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
Eine gereikde bèkkem is waal ins hartelik
bèkkem (L367p Neerglabbeek)
|
bokharing
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L367p Neerglabbeek)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
eͅine peͅls (L367p Neerglabbeek)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
paars en blauw houwen:
pārs eͅn blauw gəhūət (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
32550 |
boodschappenmand |
commissiekalbas:
kǝmesikǝlbas (L367p Neerglabbeek),
kalbas:
kǝlbas (L367p Neerglabbeek),
korfje:
kø̜rfkǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|