19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L367p Neerglabbeek)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
īǝ.vǝr[den] (L367p Neerglabbeek)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
20189 |
zoon |
zoon:
zuun (L367p Neerglabbeek)
|
zoon
III-2-2
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zautvèètsje (L367p Neerglabbeek)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zy(3)̄gə (L367p Neerglabbeek)
|
zuigen
III-2-3
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop
geperzde kop (L367p Neerglabbeek)
|
preskop
III-2-3
|
33618 |
zuring, groente |
zurkel:
ze.rkəl (L367p Neerglabbeek),
zuurmoes:
zōrmōs (L367p Neerglabbeek)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
desemzuur || zuurdesem
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoormoos (L367p Neerglabbeek),
zuurmoes (L367p Neerglabbeek)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool
III-2-3
|
19459 |
zwabber |
mops:
gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen
mòps (L367p Neerglabbeek)
|
schoonmaakgerief
III-2-1
|