20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L367p Neerglabbeek)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
boterteil (L367p Neerglabbeek)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
32948 |
botteriken |
bokken:
bok (L367p Neerglabbeek),
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L367p Neerglabbeek)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] || Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13, I-3
|
33644 |
bouwland |
veld:
vęi̯.ljtš (L367p Neerglabbeek),
vęljtj (L367p Neerglabbeek)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
īǝvǝrlēxt (L367p Neerglabbeek)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
wreed:
(zowel wreed(aardig) als versterkend bijwoord bij veel: Doa waas vriêd vèèl vuik oppe merret).
vriêd (L367p Neerglabbeek)
|
erg, hevig
III-4-4
|
32617 |
bovensluiting van de houten gierton |
stop:
stǫp (L367p Neerglabbeek)
|
De vulopening van de oude houten gierton werd afgesloten met een deksel of een stop. Als stop diende ook wel een bezem, al dan niet met zakkenstof omwikkeld (L 359, 362, 365, 371), een stuk hout (L 265b), een biet (Q 90), een strowis (Q 89, 194, 240), een prop van lompen (Q 84) of van een oude zak gemaakt (L 192a, 265b). Vaak sloot men de vulopening af door er een oude zak overheen te leggen (L 209, 216, 246, 292, 362, 369, 418, P 175, 179, 195, 223, 224, Q 89, 159, 179, 194) of door de trechter op de ton te laten staan (P 49) en daar iets in te leggen (L 216) of er een zak overheen te spreiden (L 366, P 219, Q 174, 175, 178, 188). Om morsen te voorkomen wikkelde men om de stop een stuk zak (P 188, Q 181, 191, 192), een lomp (Q 116) of een strowis (Q 192). Een groot aantal van de hieronder volgende termen treft men ook in het volgende lemma aan. Het zijn vaak benamingen voor (een van beide) stoppen van een houten ton in het algemeen. [JG 1a + 1b; N 11A, 53d; monogr.]
I-1
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, lange, tweede) handhaaf:
ha.ntǝf (L367p Neerglabbeek)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
19406 |
braadpan |
kasserol:
vgl. Fr. casserole Ze mees het vleis nog inne kasrol lègke
kasrol (L367p Neerglabbeek),
zeldzamer komt het woor kestrol voor
kesrol (L367p Neerglabbeek)
|
braadpan || kastrol
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
brøtwoͅrst (L367p Neerglabbeek),
saucijs:
sesi-js (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
braadworst || saucisse || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|