32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šę.i̯ǝ (L367p Neerglabbeek)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
de warserik uithangen:
hè hengt də wèrsərək øͅt (L367p Neerglabbeek),
tegenwringen:
tiêgevringe (L367p Neerglabbeek)
|
dwarsliggen; tegen iemands woorden of daden ingaan, met de bijgedachte niet mee te willen werken || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
getweernde, een -:
Zie ook: wèèrskop en wèèrserik Van dèè gedwèringe kri-jgste nûw ins nuuts geli-jk Het woord heeft te maken met getwèringd: verkeerd gedraaid
gedwèringe (L367p Neerglabbeek),
warskop:
wa:t ijnə wèrskop (L367p Neerglabbeek)
|
dwarskop || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
opnemer:
Ze hauwe eine dweil ligke viêr de kiêkediêr òm de veet op aaf te vège
opnemer (L367p Neerglabbeek)
|
dweil
III-2-1
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kǝkuksblum (L367p Neerglabbeek)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
vruiw (L367p Neerglabbeek)
|
echtgenote
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
??? Griekse eta?
ŋt (L367p Neerglabbeek)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
enkbeugel:
inkbi-jgel (L367p Neerglabbeek)
|
eekhoorn
III-4-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spat:
spat (L367p Neerglabbeek)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20505 |
een borrel drinken |
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drɛppəl drynkə (L367p Neerglabbeek),
een scheppen:
Vèè goan er òs eine goje sjòppe
sjöppe (L367p Neerglabbeek)
|
drinken || druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|