28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (L367p Neerglabbeek)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appəl (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
33488 |
appel, overige soorten |
kromstaartje:
kròmpstertsje (L367p Neerglabbeek)
|
appel, soort
I-7
|
20638 |
appelbol |
krollemol:
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L367p Neerglabbeek),
ponnekje:
pònneke (L367p Neerglabbeek)
|
appelbol
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenpruts:
Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham
appelepretsj (L367p Neerglabbeek),
vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf
appelepretsj (L367p Neerglabbeek),
schuifaf:
omwille van de purgerende werking
sji-jfaaf (L367p Neerglabbeek)
|
appelmoes
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ōǝrǝ rā.pǝ (L367p Neerglabbeek),
ǫrǝ rā.pǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L367p Neerglabbeek)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
(h)ervel (L367p Neerglabbeek),
(een vervorming van armvol.
(h)ervel (L367p Neerglabbeek)
|
ervel, armvol
III-4-4
|
32672 |
asblok |
asbed:
as˱bęt (L367p Neerglabbeek)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgo:nsdeg (L367p Neerglabbeek)
|
Aswoensdag. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|