e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannenkoek pannenkoek: pannekook (Neerharen) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
pannenlap kwezel: kwēzəl (Neerharen) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pantoffel slof: sloffen (Neerharen) pantoffel [ZND 40 (1942)] III-1-3
papier papier: pepier verfrommelen (Neerharen) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1
paraplu paraplu: eine pereplu (Neerharen), perəply (Neerharen) paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)] III-1-3
paren van de duiven koppelen: zech kopələ (Neerharen), paren: pàə.rə (Neerharen) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
parochie parochie: ein parochie (Neerharen), `kerkelijke gemeente met een pastoor`  z. toel. (Neerharen) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pas uit het ei gekomen kipje kuiken: kykǝ (Neerharen) [N 19, 40b] I-12
pasen pasen: poussche vilt laat (Neerharen) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchter kalf: nø̄xtǝrǝ [kalf] (Neerharen) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11