e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronkaard zuiplap: zoeplap (Neerharen) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droogdoek, theedoek handdoek: handdook (Neerharen) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogstaan droogstaan: (de koe) stɛi̯ drȳǝx (Neerharen), dryxstōn (Neerharen) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop krissiesap: kri-se-saap (Neerharen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater krissiesap: kris-se-saap (Neerharen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer monkweer: monkweer  moŋkweͅr (Neerharen), regenachtig (weer): reen-ge-ech-tig (Neerharen) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
dubbele toegangspoort van een gesloten erf opvaart: ǫp˲vārt (Neerharen) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  dəbəlkə (Neerharen) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: Pl. [du:.ve]  dò̝uf (Neerharen) Duif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
duimeling duimeling: duməliŋk (Neerharen) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3