33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēi̯k (Q096c Neerharen),
bēk (Q096c Neerharen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
navelbendje [navəlbaendžə} (Q096c Neerharen)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nēt (Q096c Neerharen)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q096c Neerharen)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
24717 |
nerf van een blad |
nerven:
nerven (Q096c Neerharen)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24217 |
nestkastje |
vogelkastje:
veugelkeske (Q096c Neerharen)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
18343 |
neus van een schoen |
tip:
tup (Q096c Neerharen)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34222 |
neusklem |
praam:
pram (Q096c Neerharen)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
ring:
rēŋk (Q096c Neerharen)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
34265 |
nieren |
nieren:
nērǝ (Q096c Neerharen)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|