34368 |
varkenston |
brijselkuip:
bręi̯sǝlkūp (Q096c Neerharen)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōx (Q096c Neerharen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmoͅ.ltə veͅt (Q096c Neerharen)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vęrkǝns˱wɛ̄i̯ (Q096c Neerharen)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
broelingen:
brøleŋǝ (Q096c Neerharen)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
col (fr.):
koͅl (Q096c Neerharen)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄.tǝlǝ (Q096c Neerharen),
stront:
stro.nt (Q096c Neerharen)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
25395 |
vaste varkenshuid |
zwaars:
zwārs (Q096c Neerharen)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krø̄p (Q096c Neerharen)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
26650 |
vat |
vat:
vāǝ.t (Q096c Neerharen
[(20 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|