19859 |
de tafel dekken |
op de tafel zetten:
op de taofel zette (Q096c Neerharen)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
30513 |
de vorstlaag overhalen |
(de vorstlaag) overhalen:
ø̄vǝrhǭlǝ (Q096c Neerharen)
|
De uitsteeksels van de laatste laag over de nok heen afwerken. In L 318b werden over de afgewerkte vorst graszoden of vorstpannen gelegd. Ook kon het geheel met cement worden afgesmeerd. [N F, 40b]
II-9
|
19440 |
de was mangelen |
wringen:
wrèngen (Q096c Neerharen)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
speulen (Q096c Neerharen)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
uitwringen:
oet-wrèngen (Q096c Neerharen)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drī.vǝ (Q096c Neerharen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
32311 |
definitieve band |
reep:
ręjp (Q096c Neerharen)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
19396 |
deken |
deken:
deken (Q096c Neerharen)
|
Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30484 |
dekgarde |
dekgaard:
dęk˲gērt (Q096c Neerharen),
latstek:
latstɛk (Q096c Neerharen)
|
Twijg of lat die over een deklaag heen wordt gebonden. [N F, 4; monogr.]
II-9
|
30499 |
dekhaak |
priem:
prēm (Q096c Neerharen),
weerhaak:
wērhǭk (Q096c Neerharen)
|
Langwerpig dun ijzer met aan het uiteinde een kleine haak, waarmee de strodekker de bindtwijg insteekt en vervolgens aan de andere kant van de panlat weer ophaalt. De dekhaak wordt soms ook gebruikt om er de dekgaarden mee naar beneden te drukken als ze worden vastgebonden. In L 318b gebeurde het insteken met de hand, het ophalen met behulp van de 'wishaak'. In Q 96a en Q 96c werden beide bewerkingen met de 'priem' gedaan. Zie ook afb. 78d. [N F, 21a-c; monogr.]
II-9
|