24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (Q096c Neerharen),
(geen fon doc.)
kroenekraan (Q096c Neerharen)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
krabben:
krabǝ (Q096c Neerharen)
|
Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1
|
25404 |
krabber |
krabber:
krabǝr (Q096c Neerharen)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
18372 |
krakende schoen |
schoen die nog niet betaald is:
schoon die nog neet betaald zin (Q096c Neerharen)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezette (Q096c Neerharen)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
26629 |
kriel |
kriel:
krīl (Q096c Neerharen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kraaihen:
(mv)
krei̯henǝ (Q096c Neerharen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
vangertje spelen:
/
vangerke spele (Q096c Neerharen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
een stuk wit kriet (Q096c Neerharen)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20120 |
krols |
rollig:
rølex (Q096c Neerharen)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|