34281 |
resten van het eten van dieren |
braddel:
bradǝl (P164p Neerhespen)
|
[L 34, 77b]
I-11
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drigǝ (P164p Neerhespen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
enne sjenderm (P164p Neerhespen)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20676 |
room |
zaan:
zoǝn (P164p Neerhespen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
21330 |
royaal |
los:
los (P164p Neerhespen),
royaal (<fr.):
roal (P164p Neerhespen)
|
gul [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21364 |
ruw, hard |
ruig:
da eͅs eͅnən raəgə kədē (P164p Neerhespen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzie maken:
an⁄t ruzie make (P164p Neerhespen)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de soldaten moeten salueeren (P164p Neerhespen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
beteenspannen:
bediënspannen (P164p Neerhespen)
|
heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxōp (P164p Neerhespen),
sxǭp (P164p Neerhespen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|