19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemèkelik (L321p Neeritter),
gemêkelijk (L321p Neeritter),
op zijn gemak:
op zie gemaak (L321p Neeritter)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
25527 |
gemalen en gezuiverd graan |
gebuild meel:
gǝbyjǝlt mē̜l (L321p Neeritter)
|
Omdat de vraagstelling niet helemaal duidelijk was, kwamen er bij de antwoorden op de vraag naar de naam voor "gemalen en gezuiverd graan" zowel meel- als bloem-opgaven voor. Meel bestaat uit het inwendige van de tarwe- of roggekorrel plus de zemel, dus het is de geheel vermalen korrel, terwijl de bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern (Schoep blz. 12). Vroeger werd de gehele korrel vermalen tot meel. Daarna werd het meel gezeefd, waarbij een groot deel der zemelen achterbleef op de zeef. Het gezeefde product was dan de bloem, die echter nog heel wat zemeldelen bevatte (Schoep blz. 13). De voor dit lemma opgegeven bloem-varianten zijn verplaatst naar het lemma ''bloem''. [N 29, 14b; N 29, 15c; N 16, 80]
II-1
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
ongebuild meel:
oŋgǝbyjǝlt mē̜l (L321p Neeritter)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (L321p Neeritter)
|
gemeen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemèndje (L321p Neeritter)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gǝmęŋdǝwęi̯ (L321p Neeritter)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachthof:
pɛxthōf (L321p Neeritter)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
gerämde (L321p Neeritter),
gerêmtj (L321p Neeritter)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L321p Neeritter),
kloar (L321p Neeritter)
|
klaar [SGV (1914)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
girǝ (L321p Neeritter)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|