21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Opm. klemtoon op de laatste lettergreep.
perzông (L321p Neeritter)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêve (L321p Neeritter)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L321p Neeritter)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L321p Neeritter)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelfsel:
gǝwø̜lǝfsǝl (L321p Neeritter)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
25580 |
gewichtssteen |
baksteen:
baksteen (L321p Neeritter),
gewichtssteen:
gǝwextstęjn (L321p Neeritter)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
25611 |
gewichtsverlies |
verlies:
vǝrlēs (L321p Neeritter)
|
Verlies van gewicht bij het bakken van brood. [N 29, 48]
II-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜rx (L321p Neeritter)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevricht (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
wervel:
wervel (L321p Neeritter)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezicht (L321p Neeritter),
gəzìch (L321p Neeritter)
|
gezicht [DC 01 (1931)]
III-1-1
|